- schenken
- schenkenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 schenken ⇒ cadeau geven, doen2 verlenen, schenken3 schenken, kwijtschelden ⇒ vergeven4 〈formeel〉(in)schenken♦voorbeelden:1 etwas geschenkt bekommen • iets cadeau krijgengeschenkt ist geschenkt! • eens gegeven blijft gegeven!ihm ist im Leben nichts geschenkt worden • hij heeft in zijn leven niets cadeau gekregen〈informeel〉 das ist ja fast, halb geschenkt! • dat is zowat voor niets!das wäre mir geschenkt zu teuer! • dat zou ik niet eens voor niets willen hebben!jemandem etwas zum Geburtstag schenken • iemand iets voor zijn verjaardag geven, cadeau doen〈informeel〉 geschenkt! • laat maar!¶ 〈spreekwoord〉 einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul • een gegeven paard moet men niet in de bek zienII sich schenken 〈wederkerend werkwoord〉1 afzien van ⇒ overslaan, laten zitten♦voorbeelden:1 das schenke ich mir! • ik hou het (hier) wel voor gezien!
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.